
“Je moet niet vragen ‘waarom’, maar ‘waartoe’,” zo hoorde ik onlangs een pastorante zeggen. Het was lang geleden dat ik deze uitspraak gehoord had. Iedere omgeving kent haar eigen geloofscultuur. In de context van het Groninger platteland, waar ‘kop d’r veur’ en ‘nait soes’n’ gevleugelde uitspraken zijn, klinkt de uitspraak authentiek. Er is ook veel voor te zeggen. Maar is het echt zo dat je niet mag klagen wanneer je lijdt? Is er geen ruimte voor deze waaromvraag? En ook dit: zijn het de twee enige mogelijkheden?
De gedachte dat lijden ook een-op-een te maken heeft met eigen zonden, was tijdenlang in onze traditie ook een mogelijkheid waar serieus rekening mee werd gehouden. Echter, kun je dat zomaar zeggen tegen iemand, of over jezelf? Het is niet eenvoudig om het lijden te duiden van iemand die tegenover je zit en met wie je begaan bent, of wanneer kwaad jouzelf treft. Zeker niet wanneer je gelooft in één God, Die goed is en almachtig.
Dualisme, of geen God
Lijden en de ene goede God roepen een spanningsveld op waarin het niet eenvoudig is uit te houden. Noch persoonlijk, noch pastoraal, noch theologisch. De geschiedenis van de theologie kent vele voorbeelden die laten zien hoe ingewikkeld ook dat laatste is. Al rond de tweede eeuw was het Marcion die het geloof in de ene goede God en het bestaan van lijden niet bij elkaar kon houden. Hij was van mening dat er naast de goede God een lagere, slechte god moet zijn geweest. Deze zou verantwoordelijk zijn geweest voor de schepping, die allerlei gebreken vertoont. Hij kon dan ook niet geloven dat het Oude Testament Woord van God is. Wat hij uit het Nieuwe Testament overhield, was ook slechts een klein gedeelte. Door deze tweede god te introduceren, loste hij de spanning op. Zijn voorbeeld is vaak gevolgd.
"*" geeft vereiste velden aan