
Het emeritaat mag voor elke predikant een periode zijn om terug te blikken, om in het reine te komen met de moeiten die het ambt naast de zegeningen meebracht. Dat is in het reine komen met de krassen op je ziel, in het reine met je ambtelijke zonden. Oudere predikanten mogen elkaar hierin dienen.
Emeritus predikanten zijn over het algemeen meer dan gemiddeld in staat tot hartelijk en betrokken meeleven. Ik was nog dertiger toen ik bij de Gereformeerde Bond begon en de spanning was ongeveer zoals nu bij de christelijke gereformeerde broeders en zusters: ‘Is een breuk af te wenden, en hoe dan?’ De wijsheid van de oudere generatie, de beproefde liefde tot de kerk, het zicht op de HEERE als de God van het verbond van Wiens trouw en genade wij leven moeten – die legt dan meer gewicht in de schaal dan de vurigheid van de jongste generatie. Zij heeft er nog onvoldoende zicht op dat de kerk ondanks haar belijdenis in een gebroken gestalte haar weg gaat. Dat we de standaard van het Evangelie weliswaar hooghouden en dat de geboden van de Heere onze vreugde zijn, maar dat we de kerk tegelijk ondanks haar zonden liefhebben en trouw blijven.
Het is een patroon – de wijsheid van de ouderen en de vurigheid van de jongeren – dat we in 1834 al zagen. Als we ds. Dirk Molenaar en ds. D.A. Detmar plaatsen naast jonge predikanten die de Afscheiding aanbliezen. Zo kun je terugkijken op de jaren in actieve ambtelijke dienst, op de eerste jaren en op de gang door de gemeenten: wat was heilig vuur, wat was onheilig vuur?
In het reine komen
Het leven als emeritus predikant brengt ons bij enkele vragen. Wat kan ik nog (mijn gezondheid), wat mag ik (de kerkorde), wat wil ik nog (mijn verlangen)? Emeritaat, het komt van een Latijns woord dat ‘uitgediend’ betekent. Op vele terreinen geldt dit, maar echter niet voor de geestelijken, al dragen ze niet meer de verantwoordelijkheid voor een eigen gemeente. Het ambt draag je tot het einde van je leven, al sterf je niet als ambtsdrager.
Ik zou willen zeggen: laat het emeritaat (als eerste) een tijd van terugblikken zijn – een periode om in het reine te komen met de moeiten die het ambt naast de zegeningen meebracht. Omdat het ambt, zoals prof. Van Ruler zei, verfomfaait. In het reine komen met de littekens op je ziel is dat, in het reine met je ambtelijke zonden. Het betekent ook in het reine komen met je gezin, dat je ambtelijke weg mogelijk niet altijd heeft kunnen volgen. Dat vraagt om luisteren, naar je kinderen (als je die hebt mogen ontvangen), naar hoe zij jouw ambt hebben ervaren. In die ontmoeting blijft jouw roeping staan, jouw toewijding, jouw grote (te grote?) inzet – daarvoor hoef je je niet te verdedigen. Benoemen en erkennen of belijden wat niet goed ging, dat kan wel. Om samen bij de Heere te schuilen, Die de Zijnen leert dat navolging gehoorzaamheid vraagt, en kruisdragen – onder Zijn zegen en met Zijn belofte.
Een getrouwe dienstknecht?
Oudere collega’s kunnen hierin tot steun zijn voor elkaar. De vraag is dan ook: laat je als dienaar van het Woord de ander toe in jouw leven, in jouw hart? Vriendschappen kennen verschillende vormen, en daar is niets mis mee. Het is in elk geval goed als er collegialiteit is onder elkaar, zodat de verschillende emeritus predikanten uit Ede, Nunspeet of Gouda elkaar van tijd tot tijd ontmoeten. De een heeft daar sterk behoefte aan, de ander is meer een solist, terwijl een derde een groepje vormt rond zijn verjaardag, maar tegelijk niet elke lokale collega uitnodigt. ‘In Jan heb ik geen zin’, dat heb ik ook wel gehoord. Elkaar ontmoeten mag meer zijn dan de kerkelijke nieuwtjes bespreken, al is daarmee niets mis. Het is begrijpelijk dat je geïnformeerd en betrokken wilt blijven.
Laat je als dienaar van het Woord de ander toe in jouw leven?
Het is mooi als je naar de ander kunt luisteren, daarvoor echt de tijd neemt, de ander toelaat in je hart. Ben ik een getrouwe dienstknecht geweest, heb ik niet alleen de rijkdom, maar ook de ernst van het Evangelie aan het hart van de gemeenten gelegd? Die vragen hielden mij wel bezig toen ik stopte als hoofdredacteur van De Waarheidsvriend. Ik ben geen man van polemiek, en soms is je kracht ook je zwakte. Maar toch: was ik voldoende waakzaam als het ging om het belijden van de kerk? Had ik meer duidend moeten spreken ten aanzien van afgoden die sluipend de gemeente van Christus kunnen bedreigen? En vooral, heb ik de liefde van Christus in haar diepte en rijkdom wel genoegzaam verwoord of laten verwoorden? Voor het aangezicht van God doen we dagelijks ons werk, maar er komt ook een moment dat we ons werk afronden – en dat op een geestelijk volwassen wijze, ook in psychische zin volwassen.
In het Artios-boekje Terwijl mijn kracht vergaat stelt prof. W.H. Velema de indringende vraag: zijn er mensen met wie we in het reine moeten komen voordat we sterven? Want verzoening is niet alleen iets tussen God en ons, maar ook tussen mensen onderling – verticaal én horizontaal. Verzoening, als we betrokken waren bij enige vorm van kerkelijke strijd, een conflict, weerstand tegen de prediking. Verzoening, als ons ego ons in de weg gezeten heeft. Je hebt slechts een taak vervuld, een beroep uitgeoefend, maar je stond als dienaar van het Woord, samen met je echtgenote, midden in een geestelijke strijd. Je kende een ambtelijke loopbaan die je niet in eigen kracht ging, maar met de wapenrusting van God. ‘Gij weet mijn weg en hoe mijn wandel is/was, ’k wil niets daarvan voor U, mijn God, verhelen.’
In vrede sterven
Verzoening in dit leven raakt aan de essentie van wat predikanten zelf gepreekt hebben: het leven als voorbereiding op de ontmoeting met God. Een emeritus van 75 jaar zei eens: ‘Nu moet ik echt minderen, moet ik me gerichter voorbereiden op de ontmoeting met God.’ Niet dat het niet goed was tussen de Heere en hem, maar meer zoals ds. R.H. Kieskamp verwoordde in het laatste gesprek dat ik met hem had. Hij vertelde dat het hem strijd kostte om bij het ouder worden, bij het afnemen van krachten en het toenemen van lichamelijke ongemakken, bij de Heere te blijven. Om Hem te zoeken in het gebed, Hem gelovig Zijn woorden en beloften voor te houden, waarna hij bad: ‘Gedenk aan ’t woord gesproken tot Uw knecht.’ Tot het laatste van ons leven toe geldt de opdracht om te volharden. De boze weet precies wat in elke levensfase onze zwakke plek is, het punt waar verslapping dreigt.
In het boek Dubieuze posten (1949) staan zestien portretten van mensen uit de Bijbel over wie twijfels bestaan, zoals Lot en Gehazi. Auteur H. Veldkamp schrijft daar: ‘Er zijn eenvoudige zielen, die van oordeel zijn dat de zaligheid der herders en leraars buiten discussie is, en dat zij om zo te zeggen een gereserveerde plaats hebben.’ Maar de keerzijde van deze medaille is, volgens Veldkamp: ‘Met de schapen zal het wel meevallen, maar van de herders geldt: eer gaat een kameel door het oog van de naald dan dat een dominee ingaat in het Koninkrijk der hemelen.’ Ds. C. van den Bergh, oud-voorzitter van de Gereformeerde Bond, zei in reactie hierop dat beide uitspraken niet deugen. Ik citeer hem: ‘Een dominee is ook maar een mens. Mensen worden zalig, door geloof alleen. Maar de verwondering van een dominee zal des te groter zijn als hij terugziet op zijn leven en werk. Hij mag er komen, niet omdat hij gepreekt heeft. Wel als hij geleerd heeft zich te láten bepreken.’
En, gaat ds. Van den Bergh verder: ‘Naar een preek luisteren in de auto is wel aangenaam, maar geen kerkgang. Juist in de dienst van een collega kun je met vreugde en zegen luisteren, met gepaste jaloersheid over de gave die hij heeft. Zo bidt men ook om de zegen over de bediening van de ander; een goede remedie tegen afgunst als anderen gezegend worden in hun dienst. Men leert de tekst verstaan: “Hij moet groeien, maar ik minder worden.”’
Blijvende littekens
De tijd als emeritus is dus tijd om terug te kijken. Misschien zie je dat gemeenten die je samen met je echtgenote hebt gediend, nu een aangrijpende krimp meemaken. Of je merkt een te grote openheid naar de cultuur of dat er sprake is van pijnlijke interne spanningen. Dan dringt de vraag zich op: heb ik daarvoor mijn krachten gegeven? Het was een gedachte bij broeders in 2004, toen ze gemeenten zagen scheuren. Ze kwamen soms ontredderd van een dienst in een oud-gemeente terug, zeker als ze bij de entree van het dorp een groot hersteld-hervormd kerkgebouw passeerden. Littekens, ze blijven trekken. En een wond kan zomaar opengaan als de tijd er slechts een dun vliesje overheen legde. Er zijn ook broeders die zonder afscheidsdienst een gemeente verlieten, hoe pijnlijk is én blijft dat.
Ik denk aan Efeze 6:5-8, waar we lezen dat ons werk niet van doen mag hebben met ogendienst, als mensenbehagers, maar dat we slaven van Christus waren en zo de wil van God gedaan hebben. Dien met bereidwilligheid de Heere en niet de mensen. ‘U weet immers’, zegt Paulus, ‘dat wat ieder aan goeds gedaan heeft, hij dat van de Heere terug zal krijgen.’ Dat blijft staan, ook als het afscheid moeilijk was. Het is dezelfde apostel die aan de Galaten schrijft dat hij de littekens van de Heere Jezus in zijn lichaam draagt. ‘Het moet genoeg zijn voor de discipel dat hij wordt zoals zijn meester,’ zegt de Heiland Zelf (Matth. 10:25).
Dien met bereidwilligheid de Heere en niet de mensen